schimmel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schim·mel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘wit paard’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1567 [1]
  • In de betekenis van ‘uitslag door vocht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord schimmel schimmels
verkleinwoord schimmeltje schimmeltjes

Zelfstandig naamwoord

schimmel v/m

  1. (dierkunde) een paardenras met een grotendeels witte vacht met fijne grijze of blauwige tekening
    • Sinterklaas rijdt op een schimmel over de daken. 
    • Schimmeltje draagt met gemak Sinterklaasje over het dak 
  1. (plantkunde) een zwamsoort of substantie die op dode of levende organismen groeit
    • Op dat blok kaas zit groene schimmel. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
schimmelen

schimmel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schimmelen
    • Ik schimmel. 
  2. gebiedende wijs van schimmelen
    • Schimmel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schimmelen
    • Schimmel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord schimmel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.