schimmel
Nederlands
Woordafbreking
- schim·mel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘wit paard’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1567 [1]
- In de betekenis van ‘uitslag door vocht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schimmel | schimmels |
verkleinwoord | schimmeltje | schimmeltjes |
Zelfstandig naamwoord
schimmel v/m
- (dierkunde) een paardenras met een grotendeels witte vacht met fijne grijze of blauwige tekening
- Sinterklaas rijdt op een schimmel over de daken.
- Schimmeltje draagt met gemak Sinterklaasje over het dak
- (plantkunde) een zwamsoort of substantie die op dode of levende organismen groeit
- Op dat blok kaas zit groene schimmel.
Verwante begrippen
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een paardenras met een grotendeels witte vacht met fijne grijze of blauwige tekening
Werkwoord
vervoeging van |
---|
schimmelen |
schimmel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schimmelen
- Ik schimmel.
- gebiedende wijs van schimmelen
- Schimmel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schimmelen
- Schimmel je?
Gangbaarheid
- Het woord schimmel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schimmel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.