blauw
Nederlands
Woordafbreking
- blauw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | blauw | blauwen |
verkleinwoord | blauwtje | blauwtjes |
Zelfstandig naamwoord
blauw o
- (kleur) de primaire kleur die zich in het spectrum bevindt tussen cyaan en violet
- Dat blauw ziet er best mooi uit.
- Blauw is de kleur van de hemel en de Middellandse Zee.
Uitdrukkingen en gezegden
iemand bont en blauw slaan
blauw zijn
een blauwtje lopen
een blauwe boon
blauwe kaas
zich blauw ergeren of zich bont en blauw ergeren
blauwbekken
blauw zien van de kou
alles blauw-blauw laten
blauwe bloempjes
een blauwe maandag
blauwe maan
zich blauw betalen aan iets
Zwolse blauwvingers blauw op straat
zo blauw als een tientje / zo blauw als een reiger
een blauwe
|
Vertalingen
1. primaire kleur die zich in het spectrum bevindt tussen cyaan en violet
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | blauw | blauwer | blauwst |
verbogen | blauwe | blauwere | blauwste |
partitief | blauws | blauwers | - |
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- blauw gevroren
- iemand bont en blauw slaan
Vertalingen
1. de kleur blauw hebbend
iemand bont en blauw slaan
|
Gangbaarheid
- Het woord blauw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'blauw' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Kleuren in het Nederlands (nld) (de kleuren zijn slechts indicatief) (zie ook: RAL-kleuren)
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.