paars

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  paars    (hulp, bestand)
  • IPA: /pars/
Woordafbreking
  • paars
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kleurnaam’ voor het eerst aangetroffen in 1296 [1]
  • [2] Ontleend aan het Franse pers (een kleur tussen blauw en groen hebbend), dat weer is afgeleid van het Laatlatijnse persum.
  • [1] Idem. Dit woord is het zelfstandig gebruikte bijvoeglijk naamwoord.
enkelvoud meervoud
naamwoord paars paarsen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

paars o

  1. (kleur) diverse kleurschakeringen tussen blauw en rood
    • In de katholieke kerk is paars de kleur van boetedoening en rouw. 
  1. een voorwerp van paarse kleur
    • Tussen al die verfpotten kan ik het paars niet vinden. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen paarspaarserpaarst
verbogen paarsepaarserepaarste
partitief paarspaarsers-

Bijvoeglijk naamwoord

paars

  1. (kleur) een paarse kleur hebbend
    • Op het bal droeg zij een paarse jurk. 
  1. (politiek) vertegenwoordigd door zowel als linkse als rechtse partijen
    • Een paars kabinet. 
    • Een paarse regering. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Bijvoeglijk naamwoord

paars

  1. partitief van de stellende trap van paar

Gangbaarheid

  • Het woord paars staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.