pruim
Nederlands
Woordafbreking
- pruim
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Grieks, in de betekenis van ‘vrucht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1377-1378 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pruim | pruimen |
verkleinwoord | pruimpje | pruimpjes |
Zelfstandig naamwoord
pruim v/m
- m (plantkunde) Prunus domestica
pruimenboom - (fruit) vrucht van de pruimenboom
- (kleur) de violette kleur van paarse pruimen (kunnen echter ook geel of rood zijn)
- pluk tabak om op te kauwen of te zuigen
Synoniemen
- [2] kwets
- [3] pruimkleur, pruimkleurig
Verwante begrippen
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- De rijpste pruimen zijn geschud
belangrijkste werk is gedaan of grootste deel van de oogst is binnengehaald
Vertalingen
2. vrucht van de pruimenboom
|
|
Werkwoord
vervoeging van |
---|
pruimen |
pruim
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pruimen
- Ik pruim.
- gebiedende wijs van pruimen
- Pruim!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pruimen
- Pruim je?
Gangbaarheid
- Het woord pruim staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'pruim' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
Kleuren in het Nederlands (nld) (de kleuren zijn slechts indicatief) (zie ook: RAL-kleuren)
Afrikaans
Uitspraak
geluid
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.