pruim

Prunus domestica

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pruim
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Grieks, in de betekenis van ‘vrucht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1377-1378 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord pruim pruimen
verkleinwoord pruimpje pruimpjes

Zelfstandig naamwoord

pruim v/m

  1. m (plantkunde) Prunus domestica pruimenboom
  2. (fruit) vrucht van de pruimenboom
  3. (kleur) de violette kleur van paarse pruimen (kunnen echter ook geel of rood zijn)
  4. pluk tabak om op te kauwen of te zuigen
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • De rijpste pruimen zijn geschud
belangrijkste werk is gedaan of grootste deel van de oogst is binnengehaald
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
pruimen

pruim

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pruimen
    • Ik pruim. 
  2. gebiedende wijs van pruimen
    • Pruim! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pruimen
    • Pruim je? 

Gangbaarheid

  • Het woord pruim staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Afrikaans

Uitspraak
  • geluid 

Zelfstandig naamwoord

pruim

  1. (plantkunde) pruim

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.