lavendel
Nederlands
Woordafbreking
- la·ven·del
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het me Latijn, in de betekenis van ‘heestergeslacht, de bloemen daarvan’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lavendel | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
lavendel
- v/m (plantkunde) Lavandula, een struik uit de lipbloemenfamilie Lamiaceae die vaak is terug te vinden in tuinen omwille van de paarse kleur en de geur van de bloemen
- o (kleur) de kleur van lavendel
- Heeft u die ook in het lavendel?
Hyponiemen
- spijklavendel
Vertalingen
1. Lavandula, een struik uit de lipbloemenfamilie Lamiaceae die vaak is terug te vinden in tuinen omwille van de paarse kleur en de geur van de bloemen
Gangbaarheid
- Het woord lavendel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'lavendel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Kleuren in het Nederlands (nld) (de kleuren zijn slechts indicatief) (zie ook: RAL-kleuren)
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.