schelp
Nederlands
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘schaal (van weekdier)’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schelp | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
schelp v/m
- een uit kalk (calciet en/of aragoniet) en andere mineralen bestaand, gewoonlijk uitwendig skelet, dat door een weekdier (stam der Mollusca
) wordt aangemaakt
- Schelpen op het strand.
- (kleur) de zachte kleur van schelpen
- (anatomie) het uitwendig deel van het menselijk oor
- Reinig uitsluitend de schelp van het oor en gebruik hiervoor uitsluitend water.[2]
Synoniemen
- [2] schelpkleur, schelpkleurig
- [3] oorschelp
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een uit kalk (calciet en/of aragoniet) en andere mineralen bestaand, gewoonlijk uitwendig skelet, dat door een weekdier (stam der Mollusca) wordt aangemaakt
Gangbaarheid
- Het woord schelp staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schelp' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Kleuren in het Nederlands (nld) (de kleuren zijn slechts indicatief) (zie ook: RAL-kleuren)
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.