oranje
Nederlands
Woordafbreking
- oran·je
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kleurnaam’ voor het eerst aangetroffen in 1282 [1]
- Van het Franse orange, dat op zijn beurt is afgeleid van het Spaanse naranjo "sinaasappelboom" en naranja "sinaasappel".[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oranje | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
oranje o
- (kleur) secundaire kleur gelegen tussen geel en rood, met een golflengte van ca. 620 - 585 nanometer
- Heeft u die ook in het oranje?
- De kracht van oranje ligt in de blijdschap en creativiteit die het kan oproepen. [3]
Vertalingen
secundaire kleur gelegen tussen geel en rood, met een golflengte van ca. 620 - 585 nanometer
Verwijzingen
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | oranje | oranjer | oranjest |
verbogen | oranjere | oranjeste | |
partitief | oranjes | oranjers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
oranje
- de kleur oranje hebbend
- Sinaasappels zijn oranje.
- Mag ik die oranje kikker nog eens zien?
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. de kleur oranje hebbend
Gangbaarheid
- Het woord oranje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'oranje' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
Kleuren in het Nederlands (nld) (de kleuren zijn slechts indicatief) (zie ook: RAL-kleuren)
Achterhoeks
Zelfstandig naamwoord
oranje
Nedersaksisch
Zelfstandig naamwoord
oranje
Twents
Zelfstandig naamwoord
oranje
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.