zwart

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zwart
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘kleur waarbij licht niet wordt teruggekaatst’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1001 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord zwart -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

zwart o

  1. (kleur) achromatische kleur die wordt waargenomen als een voorwerp helemaal geen licht weerkaatst of uitstraalt
    • Heeft u die ook in het zwart? 
    • Zwart is de kleur van rouw, van de zondeval en van de Satan die zich afkeert van het Licht.[3] 
    • Grijs, wit en zwart zijn achromatische kleuren en dat betekent letterlijk dat dit kleuren zijn ‘zonder een echte kleur’.[4] 
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen zwartzwarterzwartst
verbogen zwartezwarterezwartste
partitief zwartszwarters-

Bijvoeglijk naamwoord

zwart

  1. (kleur) de kleur zwart hebbend
    • Hij had een zwart pak aan. 
  1. (figuurlijk) somber, rampspoedig
    • Een zwarte dag. 
    • Een zwart scenario. 
  1. clandestien, illegaal
    • Zwart geld 
    • Zwart werken 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Zwart van de honger zijn ( of zien)
Er uitgeteerd en mager uitzien
  • Zwarte sneeuw zien
  • De pot verwijt de ketel dat die zwart ziet
Een ander iets verwijten of hem aanwijzen als schuldige, terwijl degene die verwijt zich aan hetzelfde schuldig heeft gemaakt
  • Het zwarte schaap zijn
Totaal anders dan de rest zijn, dat wil zeggen: de schuld van alles krijgen
  • Hij liegt, dat hij zwart ziet (of wordt)
Hij is een aartsleugenaar
  • Iemand zwart maken
Lelijke dingen over iemand vertellen
  • Iets zwart op wit hebben
Een overeenkomst e.d. duidelijk vastgelegd hebben
  • Op zwart zaad zitten
Geen geld hebben
Vertalingen

Verwijzingen

Bijwoord

zwart

  1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord

Werkwoord

vervoeging van
zwarten

zwart

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van zwarten
  2. gebiedende wijs van zwarten

Gangbaarheid

  • Het woord zwart staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie


Achterhoeks

Zelfstandig naamwoord

zwart

  1. (kleur) zwart; achromatische kleur die wordt waargenomen als een voorwerp helemaal geen licht weerkaatst of uitstraalt

Bijvoeglijk naamwoord

zwart

  1. (kleur) zwart; de kleur zwart hebbend


Limburgs

Uitspraak
  • IPA: /ˈzwɑrt/ (Etsbergs)

Bijvoeglijk naamwoord

zwart

  1. (kleur) zwart

Zelfstandig naamwoord

zwart o

  1. (kleur) zwart
Verbuiging


Nedersaksisch

enkelvoud meervoud
naamwoord zwart zwarten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

zwart

  1. (kleur) zwart; achromatische kleur die wordt waargenomen als een voorwerp helemaal geen licht weerkaatst of uitstraalt

Bijvoeglijk naamwoord

zwart

  1. (kleur) zwart; de kleur zwart hebbend
  2. zwart; clandestien, illegaal


Sallands

Zelfstandig naamwoord

zwart

  1. (kleur) zwart; achromatische kleur die wordt waargenomen als een voorwerp helemaal geen licht weerkaatst of uitstraalt

Bijvoeglijk naamwoord

zwart

  1. (kleur) zwart; de kleur zwart hebbend


Twents

Zelfstandig naamwoord

zwart

  1. (kleur) zwart; achromatische kleur die wordt waargenomen als een voorwerp helemaal geen licht weerkaatst of uitstraalt

Bijvoeglijk naamwoord

zwart

  1. (kleur) zwart; de kleur zwart hebbend


Veluws

Zelfstandig naamwoord

zwart

  1. (kleur) zwart; achromatische kleur die wordt waargenomen als een voorwerp helemaal geen licht weerkaatst of uitstraalt

Bijvoeglijk naamwoord

zwart

  1. (kleur) zwart; de kleur zwart hebbend
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.