lila

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • li·la
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘lichtblauw paars’ voor het eerst aangetroffen in 1833 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord lila
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

lila

  1. (kleur) lichtpaars
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
stellend
onverbogen lila
verbogen (alleen
predicaat)

Bijvoeglijk naamwoord

lila

  1. (kleur) de kleur lila hebbend
    • Hij rijdt in een lila auto. 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord lila staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Hongaars

stellend vergrotend overtreffend overdreven
lilalilábbleglilábblegesleglilább

Bijvoeglijk naamwoord

lila

  1. (kleur) paars

Spaans

enkelvoud meervoud
lila lilas

Zelfstandig naamwoord

lila v

  1. (kleur) lila
  enkelvoud meervoud
mannelijk lila lilas
vrouwelijk lila lilas

Bijvoeglijk naamwoord

lila

  1. (kleur) lila

Zweeds

Bijvoeglijk naamwoord

lila

  1. (kleur) paars
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.