bleu
Nederlands
Woordafbreking
- bleu
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘lichtblauw’ voor het eerst aangetroffen in 1587 [1]
- [1] van Middelnederlands blode [2][3][4]
- [2] van Frans bleu [5][6]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | bleu | bleuer | bleust |
verbogen | bleue | bleuere | bleuste |
partitief | bleus | bleuers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
bleu
- het oranje blanje bleu (de Nederlandse vlag)
Afgeleide begrippen
- [1] bleuheid
Gangbaarheid
- Het woord bleu staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bleu' herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "bleu" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- bleu op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- bleu op website: Etymologiebank.nl
- (verlegen) bleu op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
Frans
Bijvoeglijk naamwoord
bleu
- (kleur) blauw
- (spreektaal) zat
- «Bon Dieu, comme j’étais bleu!»
- Goeie God, wat was ik dronken![1]
- «Bon Dieu, comme j’étais bleu!»
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
bleu | le bleu | bleus | les bleus |
Zelfstandig naamwoord
bleu m
- (kleur) blauw
- (spreektaal) groentje, beginneling[1]
- (spreektaal) smeris, agent[1]
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.