grijs
Nederlands
Woordafbreking
- grijs
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘lichtgrauw’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1140 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | grijs | grijzen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
grijs o
- Dit grijs lijkt wel erg donker.
- Grijs, wit en zwart zijn achromatische kleuren en dat betekent letterlijk dat dit kleuren zijn ‘zonder een echte kleur’.[2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | grijs | grijzer | grijst |
verbogen | grijze | grijzere | grijste |
partitief | grijs | grijzers | - |
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. de kleur grijs hebbend
Werkwoord
vervoeging van |
---|
grijzen |
grijs
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grijzen
- Ik grijs.
- gebiedende wijs van grijzen
- Grijs!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grijzen
- Grijs je?
Gangbaarheid
- Het woord grijs staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'grijs' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Kleuren in het Nederlands (nld) (de kleuren zijn slechts indicatief) (zie ook: RAL-kleuren)
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.