blauwblauw
Nederlands
Woordafbreking
- blauw·blauw
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘onopgehelderd, met rust’ voor het eerst aangetroffen in 1784 [1]
- samenstelling van blauw en blauw [2]
stellend | |
---|---|
onverbogen | blauwblauw |
verbogen | |
partitief | blauwblauws |
Bijvoeglijk naamwoord
blauwblauw
- een zaak blauwblauw laten: een zaak ongemoeid laten, een zaak laten rusten, net doen alsof je neus bloedt
- - Opeens denk ik aan de tekst bij het politiebureau in aanbouw: 'De politie uw partner in veiligheid'. Tot nog toe deed de koddige ondernemerstaal mij alleen maar gniffelen. Is de politie onze deelgenoot in veiligheid? Zij heeft van ons allen de taak gekregen om legitiem geweld te gebruiken. Maar het is natuurlijk waar: al het blauw op straat vermag niets tegen de misdaad als tientallen ooggetuigen een fietsendief blauwblauw laten.[3]
Gangbaarheid
- Het woord blauwblauw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'blauwblauw' herkend door:
37 % | van de Nederlanders; |
61 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.