illegaal
Nederlands
Woordafbreking
- il·le·gaal
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onwettig’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van het Franse illégal [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | illegaal | illegalen |
verkleinwoord | illegaaltje | illegaaltjes |
Zelfstandig naamwoord
illegaal m
- een buitenlander die zonder werk- en verblijfsvergunning in een land verblijft
Afgeleide begrippen
- illegaalheid, illegalenbeleid, illegalenkwestie, illegalenprobleem, illegalenvraagstuk, illegaliteit
Vertalingen
1. een buitenlander die zonder werk- en verblijfsvergunning in een land verblijft
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | illegaal | illegaler | illegaalst |
verbogen | illegale | illegalere | illegaalste |
partitief | illegaals | illegalers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
illegaal [4]
- in weerwil van de wet, onwettig
- De illegale handel in verdovende middelen is al vele jaren een groot probleem.
Gangbaarheid
- Het woord illegaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'illegaal' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "illegaal" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Wiktionnaire
- illegaal op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.