kerk

kerk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kerk    (hulp, bestand)
  • IPA: /kɛrk/
Woordafbreking
  • kerk
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Grieks, in de betekenis van ‘bedehuis’ voor het eerst aangetroffen in 777 [1]
  • Van Grieks kuriakos (van de Heer), van Grieks kurios (heer).
enkelvoud meervoud
naamwoord kerk kerken
verkleinwoord kerkje kerkjes

Zelfstandig naamwoord

kerk v, m

  1. (religie) openbaar gebouw voor religieuze handelingen of samenkomsten
  2. (religie) religieuze stroming
  3. (religie) georganiseerde groep die bepaalde religieuze, m.n. christelijke, standpunten aanhangt (bijv. Katholieke Kerk, Gereformeerde Kerk etc.)
  4. (religie) (in engere zin) gemeenschap van alle christenen
Synoniemen
Opmerkingen
  • In bet. 3 en 4 wordt kerk volgens de regels met een hoofdletter geschreven, in bet, 2 niet omdat het dan de aanduiding voor een stroming betreft
  • In bet. 2, 3 en 4 wordt het woord meestal vrouwelijk gebruikt, zeker in de schrijftaal. In bet. 1 zijn zowel mannelijke als vrouwelijke verwijswoorden mogelijk, waarbij de mannelijke verwijzing vooral voorkomt in het noordelijk deel van het Nederlandse taalgebied.
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Spreekwoorden
  • De kogel is door de kerk.
De beslissing is genomen.
  • Jij bent zeker in de kerk geboren?
wordt gezegd als iemand een deur open laat staan
  • Vloeken in de kerk
Iets ondenkbaars, iets dat taboe is doen.
  • In de kerk geboren zijn
De deur open laten staan
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kerk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Afrikaans

Uitspraak
  • IPA /kɛrk/   geluid 

Zelfstandig naamwoord

kerk

  1. (religie) kerk
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.