clerus
Nederlands
Woordafbreking
- cle·rus
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘geestelijkheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1569 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | clerus | - |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
clerus m
- de leiders van een kerkgenootschap
- De clerus had het recht te oordelen over leven en dood.
Vertalingen
1. de leiders van een kerkgenootschap
Gangbaarheid
- Het woord clerus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'clerus' herkend door:
56 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.