kerkganger
Nederlands
Woordafbreking
- kerk·gan·ger
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van kerkgang met het achtervoegsel -er
- Samenstellende afleiding van kerk en gang met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kerkganger | kerkgangers |
verkleinwoord | kerkgangertje | kerkgangertjes |
Zelfstandig naamwoord
kerkganger m
- (religie) een gelovige die zich naar de kerk begeeft om de kerkdienst bij te wonen (mannelijke vorm)
- Als organist val je in een kerkdienst gemiddeld genomen wat meer op dan een gemiddelde kerkganger.
Vertalingen
1. een gelovige die zich naar de kerk begeeft om de kerkdienst bij te wonen
Gangbaarheid
- Het woord kerkganger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kerkganger' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.