synagoge
Nederlands
Woordafbreking
- sy·na·go·ge
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘Israëlitisch bedehuis’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
- Ontleend aan het Latijnse synagoga, dat zelf een leenwoord is van het Oudgriekse συναγωγή (samenkomst, vergadering, van ἄγω "brengen, voeren") [2]met het voorvoegsel syn-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | synagoge | synagoges synagogen |
verkleinwoord | synagogetje | synagogetjes |
Zelfstandig naamwoord
synagoge v
- (Jiddisch-Hebreeuws) (religie) gebedshuis, gebouw voor joodse godsdienstige bijeenkomst
- (Jiddisch-Hebreeuws) (religie) joodse gemeente
Afgeleide begrippen
- synagogaal, synagogegebouw
Verwante begrippen
- beet haknesset, beet knesset, beet tefila, beis haknesses, beis knesses, esnoga, mikdasj meat, sjoel, sjtiebel, snoge
- kerk, moskee, tempel
Vertalingen
1. gebedshuis van joden.
|
Gangbaarheid
- Het woord synagoge staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'synagoge' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "synagoge" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.