kerkzaal
Nederlands
![](../I/m/Kerkzaal_Hermitage_Amsterdam_Nederland-01.jpg)
De kerkzaal van de Hermitage Amsterdam
Woordafbreking
- kerk·zaal
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van kerk zn en zaal zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kerkzaal | kerkzalen |
verkleinwoord | kerkzaaltje | kerkzaaltjes |
Zelfstandig naamwoord
kerkzaal v/m
- (religie) (christelijk) grotere ruimte in een gebouw bestemd voor missen of vieringen
- In de kerkzaal waren 350 zitplaatsen in de vorm van stoelen, die in carré waren opgesteld waren rond het eikehouten vieringaltaar.[1]
- Dit pand werd in 1918 als woonhuis met kerkzaal gebouwd voor de Herst. Apost. gemeente en in 1931 naar plannen van J.S. Baars verbouwd tot synagoge (vergroot 1956, gerestaureerd 1983). [2]
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord kerkzaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kerkzaal' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Paulus, kerkgebouwen-in-limburg.nl
- Stenvert, R. e.a. Monumenten in Nederland. Noord-Holland. (2006) Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist / Waanders Uitgevers, Zwolle; ISBN 90 4009187 1; p. 251; geraadpleegd 2018-03-10
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.