kerkklok
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: kerkklok (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˈkɛr.klɔk/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈkɛr.klɔk/
Woordafbreking
- kerk·klok
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van kerk en klok
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kerkklok | kerkklokken |
verkleinwoord | kerkklokje | kerkklokjes |
Zelfstandig naamwoord
kerkklok v/m
- (religie) een bel in de toren van een kerk
- Je kan de kerkklok zelfs hier helemaal horen.
Vertalingen
1. een bel in de toren van een kerk
Gangbaarheid
- Het woord kerkklok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kerkklok' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.