tempel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- tem·pel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bedehuis’ voor het eerst aangetroffen in 1271 [1] [2] [3] [4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tempel | tempels |
verkleinwoord | tempeltje | tempeltjes |
Zelfstandig naamwoord
tempel v/m
- (religie) een gebouw voor godsverering
- Heb je de tempel al gezien die ze hier in de buurt aan het bouwen zijn?
Hyponiemen
- afgodentempel, cultuurtempel, dodentempel, venustempel, vuurtempel, zonnetempel
Vertalingen
1. een gebouw voor godsverering
|
Gangbaarheid
- Het woord tempel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'tempel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "tempel" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- tempel op website: Etymologiebank.nl
- tempel op website: Etymologiebank.nl
- tempel op website: Etymologiebank.nl
Werkwoord
vervoeging van |
---|
tempelen |
tempel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tempelen
- Ik tempel.
- gebiedende wijs van tempelen
- Tempel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tempelen
- Tempel je?
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.