man
Nederlands
Woordafbreking
- man
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘mens van mannelijk geslacht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1] [2]
|
|
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | man | mannen |
verkleinwoord | mannetje | mannetjes |
Zelfstandig naamwoord
man m
- (biologie) persoon van het mannelijk geslacht
- Elke man houdt van voetbal.
- een echtgenoot, een getrouwde man
- John is de man van Elly.
- een mens
- Een man heeft voedsel nodig.
Synoniemen
- [3]: mens
Hyperoniemen
- [1-2]: mens
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- Jan en alleman
- spreken als Brugman
- Man en paard noemen
eerlijk zeggen wie het is
- Als de wijn is in de man, is de wijsheid in de kan.
iemand die te veel heeft gedronken is niet meer in staat goede beslissingen te nemen
- Anderhalve man en een paardenkop
bijna niemand
- De juiste man op de juiste plaats zijn
zeer geschikt zijn voor het werk
- De kleren maken de man.
met nette kleding en een goed verzorgd uiterlijk zal je veel sterker staan in het (zaken)leven
- Een man een man, een woord een woord.
- Een man van de klok zijn
iemand die steeds precies op tijd is
- Geen man over boord zijn
iets is niet zo erg, het had veel erger gekund
- Iets aan de man brengen
iets verkopen
- Met man en macht iets doen
iedereen werkt hard mee
- Met man en muis vergaan
iedereen verdronk bij het vergaan van een schip
Vertalingen
1. persoon van het mannelijk geslacht
|
|
2. een echtgenoot, een getrouwde man
3. een mens
Zelfstandig naamwoord
man o
- (Jiddisch-Hebreeuws) (voeding) voedsel dat uit de hemel komt voor de Israëlieten tijdens hun tocht uit Egypte naar Kanaän; het woord kan in Ex. 16:15 ook worden begrepen als 'wat?' (14×: Ex. 16:15, 16:31 +, Num. 11:6 +, Deut. 8:3 +, Joz. 5:12 +, Ps. 78:24, Neh. 9:20)
Werkwoord
vervoeging van |
---|
mannen |
man
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mannen
- Ik man.
- gebiedende wijs van mannen
- Man!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mannen
- Man je?
Gangbaarheid
- Het woord man staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'man' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "man" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- man op website: Etymologiebank.nl
- Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
Afrikaans
Lets
1e persoon naamval | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
nominatief | es | mēs |
genitief | manis | mūsu |
datief | man | mums |
accusatief | mani | mūs |
instrumentalis | mani | mums |
locatief | manī | mūsos |
Occitaans
Uitspraak
- IPA: /'ma/
Zweeds
Woordafbreking
- man
Naar frequentie | 58 |
---|
Onbepaald voornaamwoord
man
- «Man får inte äta eller dricka i det här rummet.»
- Men mag in deze kamer niet eten of drinken.
- «Man får inte äta eller dricka i det här rummet.»
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | man | mannen | män | männen |
genitief | mans | mannens | mäns | männens |
Zelfstandig naamwoord
man, g
- «Där går två män och en kvinna.»
- Daar lopen twee mannen en een vrouw.
- «Där går två män och en kvinna.»
Afgeleide begrippen
- landsman
- mansyrke
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.