orgelman
Nederlands
Woordafbreking
- or·gel·man
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van orgel zn en man zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | orgelman | orgellieden<>orgelmannen<>orgellui |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
orgelman m [1]
- iemand die een draaiorgel laat spelen
- Onlangs, tijdens de feestelijke receptie ter gelegenheid van zestig jaar SOTT-tennis (Steeds Op Tijd Thuis), moest de inmiddels 77-jarige orgelman driemaal de felicitaties in ontvangst nemen van alle gasten. [2]
- Verleden jaar op Hemelvaartsdag werd het 'Levend Veenmuseum' voor het eerst gehouden. Het sloeg zo aan, dat het ook dit jaar weer tot leven komt. Ook zijn er demonstraties van oude ambachten en worden er boekweitpannenkoeken gebakken. Teun Beuzel vertelt verhalen, er zijn boerendansers en countrydansers, er is een harmonicaspeler en er komt een orgelman. [3]
- De klanken van het stadsorgel De Tukker en zijn twee kleinere zusjes zijn in de binnenstad van Enschede vrijwel verstomd. Op de warenmarkt wordt de orgelman weggestuurd, winkeliers willen het orgel niet voor hun deur. ‘Dat lawaai willen we niet’, zeggen de dan. [4]
Synoniemen
- orgeldraaier, lierenman
Gangbaarheid
- Het woord orgelman staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'orgelman' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Tubantia Roel Lutkenhaus 27-12-07 Steeds OpTijd Thuis tennist al 60 jaar
- Tubantia 23-04-08 Levend veenmuseum
- Tubantia 16-07-11 Stadsorgel De Tukker niet welkom in binnenstad
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.