vrouw

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  vrouw    (hulp, bestand)
  • IPA: /vrɑu/
Woordafbreking
  • vrouw
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘mens van vrouwelijk geslacht’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • afkomstig van:
Middelnederlands: vrouwe, vrowe, ver
Oudnederlands: frouwa
Germaans: *frawjōn
Indo-Europees: *prōw-
  • Verwant in Germaans:
Angelsaksisch: frēa, frēo, Duits: Frau, (Oudhoogduits: frouwa), Fries: frou (Oudfries: frouwe, frowe)
enkelvoud meervoud
naamwoord vrouw vrouwen
verkleinwoord vrouwtje vrouwtjes

Zelfstandig naamwoord

vrouw v

  1. (biologie) een volwassen vrouwelijke mens
    • Die vrouw is erg lustig. 
  1. de vrouwelijke partner in een huwelijk
    • Op het feest werd ik aan zijn vrouw voorgesteld. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord vrouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Nedersaksisch

enkelvoud meervoud
naamwoord vrouw vrouwen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

vrouw

  1. (biologie) vrouw; een volwassen vrouwelijke mens
  2. vrouw; de vrouwelijke partner in een huwelijk


Veluws

enkelvoud meervoud
naamwoord vrouw vrouwen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

vrouw

  1. (biologie) vrouw; een volwassen vrouwelijke mens
  2. vrouw; de vrouwelijke partner in een huwelijk
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.