manna
Nederlands
Woordafbreking
- man·na
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘hemels voedsel’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
- Herkomst: Grieks (gangbare Nederlandse versie) [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | manna | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
manna o
- (Jiddisch-Hebreeuws) (voeding) (religie) voedsel dat uit de hemel komt voor de Israëlieten tijdens hun tocht uit Egypte naar Kanaän; het Hebreeuwse woord is 'man'; dat kan in Ex. 16:15 ook worden begrepen als 'wat?' (14×: Ex. 16:15, 16:31 +, Num. 11:6 +, Deut. 8:3 +, Joz. 5:12 +, Ps. 78:24, Neh. 9:20; ook 3× in NT)
- (plantkunde) Fraxinus ornus
pluim-es of manna-es
Verwante begrippen
- Hebreeuws (transcriptieversie): man
Hyponiemen
- tranenmanna
Gangbaarheid
- Het woord manna staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'manna' herkend door:
70 % | van de Nederlanders; |
67 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "manna" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- manna op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
IJslands
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.