brandweerman
Nederlands
brandweerman
Woordafbreking
- brand·weer·man
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | brandweerman | brandweermannen brandweerlieden |
verkleinwoord | brandweermannetje | brandweermannetjes |
Zelfstandig naamwoord
brandweerman m
- (beroep) speciaal voor het bestrijden van branden opgeleid lid van de brandweer
- „Het was ooit mijn grote droom brandweerman te worden. Maar ja, dat was een populair beroep, dus ik kwam er niet tussen. Sinds vorig jaar draai ik weer mee als vrijwilliger bij brandweer Gooi en Vechtstreek. Soms wel zeven dagdiensten in de maand, ik heb een jaar moeten trainen om fit genoeg te zijn. Nu blijf ik elk weekend hardlopen, anders komt opa niet door de keuring.”[1]
Verwante begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord brandweerman staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'brandweerman' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Charlotte van 't Wout NRC 2 april 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.