manhaftig
Nederlands
Woordafbreking
- man·haf·tig
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘koen’ voor het eerst aangetroffen in 1553 [1]
- afgeleid van man met het achtervoegsel -haftig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | manhaftig | manhaftiger | manhaftigst |
verbogen | manhaftige | manhaftigere | manhaftigste |
partitief | manhaftigs | manhaftigers | - |
Afgeleide begrippen
- manhaftigheid
Gangbaarheid
- Het woord manhaftig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'manhaftig' herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.