persoon
Nederlands
Woordafbreking
- per·soon
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘als grammaticale term: klasse van de persoonlijke voornaamwoorden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1576 [1]
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘individu’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1265 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | persoon | personen |
verkleinwoord | persoontje | persoontjes |
Zelfstandig naamwoord
persoon m
- menselijk individu
- een van de drie klassen van de persoonlijke voornaamwoorden, wordt ook gebruikt in relatie tot de vervoeging van een werkwoord die hierop gebaseerd is
- (juridisch) menselijk wezen, abstracte entiteit of organisatie met rechten en plichten die door de wet erkend worden, rechtspersoon
- personage, figuur
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- [1]: de persoon in kwestie
Vertalingen
1. Menselijk individu
|
|
2. Klasse van persoonlijk voornaamwoord
4. personage
|
de persoon in kwestie
|
Gangbaarheid
- Het woord persoon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'persoon' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.