manwijf
Nederlands
Woordafbreking
- man·wijf
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘forse, bazige vrouw’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
- samenstelling van man en wijf [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | manwijf | manwijven |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
manwijf o [3]
- (pejoratief) forse, ruwe, bazige vrouw
- Het keerpunt, waarop ze besliste opnieuw een meisje te zijn, kwam in het eerste middelbaar: een nieuwe school, met allemaal nieuwe gezichten. Anuna kwam terecht in een klas met vrij veel jongens. ‘Op de speelplaats kwamen steeds meer jongens vragen hoe het zat: ze zeggen dat jij een meisje bent, is dat echt waar? En daarna kwamen de scheldwoorden: manwijf! Mijn vriendje werd uitgemaakt voor homo. Niet leuk voor hem, maar hij zag mij toch graag.’[4]
- Uit de bronnen komt Kenau Hasselaar naar voren als een eigenzinnige, doortastende vrouw, maar niet per se als een onaangenaam manwijf. Weliswaar noemt een prentbijschrift haar ‘bolle Truy’ (dikke trien) en spreekt een rechtbankverslag niet erg lovend over een „tovenaarster”. [5]
- vrouw die er uitziet en zich gedraagt als een man
Gangbaarheid
- Het woord manwijf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'manwijf' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "manwijf" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- manwijf op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- De Standaard 04/06/2016
- NRC Bram de Klerck 5 maart 2014
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.