bal

1. bal om mee te spelen
3. bal als lichaamsdeel
4. bal als dansfeest

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bal    (hulp, bestand)
  • IPA: /bɑl/
Woordafbreking
  • bal
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘rond voorwerp’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gulden, (België) frank’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1936 [1]
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘danspartij’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1643 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bal ballen
verkleinwoord balletje balletjes

Zelfstandig naamwoord

bal m

  1. (sport) object in de vorm van een bol dat gebruikt wordt bij balspelen
    • De bal werd door de spits keihard in de kruising geschoten. 
  1. (pejoratief) negatieve benaming voor een jongeman, vaak van rijke afkomst en met een herkenbaar accent
    • De bal kwam op me af om een praatje te maken, maar ik ging snel naar mijn vriendin in het toilet. 
  1. (anatomie) teelbal
    • Henk ging naar de dokter omdat hij last had van jeuk aan zijn ballen 
  1. gala
    • Ik ging samen met mijn vriendin naar het kerstbal. 
  1. er geen bal van begrijpen: er niets van begrijpen
    • Hij begreep geen bal van wiskunde 
  1. bolvormig voorwerp
    • Ik eet een bal gehakt. 
  1. er is geen bal aan: het is helemaal niet leuk
    • Ik verveel met dood op het feest ik vind er geen bal aan. 
  1. er is geen bal aan: het is heel gemakkelijk
    • Wiskunde moeilijk? Ik vind er geen bal aan. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Elkaar de bal toewerpen
elkaar helpen zodat ze beiden er voordeel uit halen
Verwante begrippen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord bal bals
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

[B] bal o

  1. een danspartij
    • Het bal werd geopend door het bruidspaar. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
ballen

bal

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ballen
    • Ik bal. 
  2. gebiedende wijs van ballen
    • Bal! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ballen
    • Bal je? 

Gangbaarheid

  • Het woord bal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Achterhoeks

Zelfstandig naamwoord

bal

  1. (sport) bal; een object in de vorm van een bol dat gebruikt wordt bij balspelen


Limburgs

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ˈbɑ̀ɫ/ (Etsbergs)

Zelfstandig naamwoord

bal m

  1. (Hooglimburgs) bal
Verbuiging


Middelnederlands

Zelfstandig naamwoord

bal m

  1. bal, bol


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

bal

  1. (sport) bal; een object in de vorm van een bol dat gebruikt wordt bij balspelen
Schrijfwijzen
  • Bal
  • Ball


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /bal/
Woordafbreking
  • bal

Werkwoord

bal

  1. informeel tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van het imperfectieve werkwoord balit


Turks

Woordafbreking
  • bal
enkelvoud meervoud
nominatief   bal     ballar  
genitief   balın     balların  
datief   bala     ballara  
accusatief   balı     balları  
locatief   balda     ballarda  
ablatief   baldan     ballardan  

Zelfstandig naamwoord

bal

  1. (voeding) honing
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.