volleybal
Nederlands
Woordafbreking
- vol·ley·bal
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘balspel’ voor het eerst aangetroffen in 1938 [1]
- samenstelling van volley en bal
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | volleybal | - |
verkleinwoord | - | - |
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | volleybal | volleyballen |
verkleinwoord | volleyballetje | volleyballetjes |
Zelfstandig naamwoord
volleybal
- (sport), o, balsport voor twee ploegen van zes spelers, waarbij de bal met de handen over een net wordt gespeeld.
- (sport), m bal waarmee het spel 'volleybal' wordt gespeeld.
Hyponiemen
- strandvolleybal, zitvolleybal
Gangbaarheid
- Het woord volleybal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'volleybal' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Werkwoord
vervoeging van |
---|
volleyballen |
volleybal
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volleyballen
- Ik volleybal.
- gebiedende wijs van volleyballen
- Volleybal!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volleyballen
- Volleybal je?
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.