top

• Geluid:  top    (hulp, bestand)
• IPA: /ˈtɔp/

• top

• In de betekenis van ‘bovenstuk’ voor het eerst aangetroffen in 1130 [1] [2]
• [4] van Engels top

top m

1. hoogste punt, (bovenste) uiteinde
2. grootst mogelijke, hoogst bereikbare (topsnelheid, topsport)

1. • het enige wat top was aan de topmanager was zijn topsalaris 

2. (bedrijfskunde) de leiding van een bedrijf, de directeur en of de topmanagers
3. (natuurkunde) naam van een van de zes quarks waaruit protonen en neutronen zijn opgebouwd

• [3] bedrijfsleiding, bestuur, directeur, directie, hoofd, leiding, management,

• [4] bottom

• pot

• [4] quark

4. naam van een van de zes quarks waaruit elementaire deeltjes zijn opgebouwd'

• gluon, hadron, neutron, proton
• down - up
• charm - strange

• Het zeil in top halen ( of voeren)

• Op 'n top

• tot in de toppen van zijn (haar) vingers

_{Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als tussenwerpsel}

top

1. ik stem toe!

top

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toppen
   

   • Ik top. 

2. gebiedende wijs van toppen
   

   • Top! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toppen
   

   • Top je? 

• Het woord top staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'top' herkend door:

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

• Geluid:  top (VS)    (hulp, bestand)

top

1. bovenste

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?

top m

1. (spreektaal) top, topniveau

1. «Cette boîte, c'est le top des tops pour rencontrer des gonzesses.»

   Die danstent is absoluut top om vrouwen te ontmoeten. [1]

2. (spreektaal) knap iemand, stuk

1. «Linda est vraiment top.»

   Linda is echt een stuk. [1]