voetbal
Nederlands
Woordafbreking
- voet·bal
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘leren bal voor de voetbalsport’ voor het eerst aangetroffen in 1648 [1]
- samenstelling van voet en bal [2]
1 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | voetbal | - |
verkleinwoord | - | - |
2 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | voetbal | voetballen |
verkleinwoord | voetballetje | voetballetjes |
Zelfstandig naamwoord
voetbal
- (sport) o een balsport waarbij twee teams van 11 spelers met hun voeten (of hoofd) een bal in het doel van de tegenstander proberen te krijgen
- Vooral mannen houden erg van voetbal.
- (voetbal) m een bal die bij de bovengenoemde sport wordt gebruikt
- De voetbal was alweer lek.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een balsport waarbij twee teams van 11 spelers met hun voeten (of hoofd) een bal in het doel van de tegenstander proberen te krijgen
|
|
Werkwoord
vervoeging van |
---|
voetballen |
voetbal
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voetballen
- Ik voetbal.
- gebiedende wijs van voetballen
- Voetbal!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voetballen
- Voetbal je?
Gangbaarheid
- Het woord voetbal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'voetbal' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Nedersaksisch
Zelfstandig naamwoord
voetbal
Verwante begrippen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.