zijn
Nederlands
Woordafbreking
- zijn
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘bestaan’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 776 [1]
- De vormen van het werkwoord zijn op drie verschillende wortels in het Indo-Europees terug te voeren
- De vormen "is", "zij", "zijt" en "zijn" gaan terug op Indo-Europees *h₁es- ('zijn'). (Vgl. bijv. Engels: is, am, Perzisch: است, Latijn: est, Grieks: ἐστί, Sanskriet: अस्ति, Russisch: есть)
- De vormen "ben", "bent" komen van Indo-Europees *bʰuh₂- ('worden'). (Vgl. bijv. Engels: to be, Proto-Indo-Iraans: bhávati, Perzisch: بودن, Proto-Slavisch: byti, Russisch:быть, Latijn: -bo, -bundus, fio, fui, futurus, Grieks: φύω, Litouws: būti, Lets: būt,)
- De vormen "wezen", "was", "waren", "waart", "ware", "wees", "weest", "geweest" komen van Indo-Europees *wes- dat 'verblijven' betekende. (Vgl. o.a. Engels: was, were.)
- Het voornaamwoord komt van Germaans *sīnaz, Indo-Europees *seino-
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zijn /zɛin/ |
was /ʋɑs/ |
geweest /ɣə'ʋest/ |
onregelmatig | volledig |
Werkwoord
zijn
- Ik ben in de tuin.
- We waren in Portugal.
- ergatief, onpersoonlijk: drukt de feitelijke toestand, hoedanigheid of wenselijkheid van iets uit
- Wat is er met jou?
- Hoe is het?
- Wat zal het zijn?
- koppelwerkwoord (gevolgd door zelfstandignaamwoordgroep): gelijk zijn aan:
- Johan is onze voorzitter.
- koppelwerkwoord(gevolgd door zelfstandignaamwoordgroep): tot de groep behoren van
- De leeuw is een dier.
- koppelwerkwoord (gevolgd door adjectief): de eigenschap hebben:
- Hij is nieuwsgierig.
- onpersoonlijk, ~ te drukt een soort van verplichting uit, of iets dat noodzakelijk is of voor de hand ligt
- Dat is af te raden.
- Dat is te verwaarlozen.
- onpersoonlijk, ~ te drukt een mogelijkheid uit
- Er waren stemmen te horen van achter het muurtje.
- Dat is niet te doen.
- hulpwerkwoord: ~ + voltooid deelwoord: hulpwerkwoord van de voltooide tijd van een ergatief werkwoord
- Komt hij nog? Hij is al gekomen.
- hulpwerkwoord: ~ + voltooid deelwoord: hulpwerkwoord van de voltooide tijd van de lijdende vorm
- Zij was zo vreselijk geslagen dat het bloed van haar lijf droop.
Vertalingen
1. bestaan
2. leven
3. zich bevinden.
|
4. drukt de feitelijke toestand, hoedanigheid of wenselijkheid van iets uit
5. gelijk zijn aan.
|
6. tot de groep behoren van
|
7. de eigenschap hebben.
|
|
10. zijn + voltooid deelwoord: hulpwerkwoord van de voltooide tijd van ergatieven
|
11. zijn + voltooid deelwoord: hulpwerkwoord van de voltooide tijd van de lijdende vorm
|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
bijvoeglijk | zelfstandig | bijvoeglijk | zelfstandig | |
1e persoon | mijn m'n | mijne | ons, onze | onze |
2e persoon (informeel) |
jouw je | jouwe | jullie je | - |
2e persoon (formeel) (regionaal) |
uw | uwe | uw | uwe |
3e persoon (mannelijk) |
zijn z'n | zijne | hun | hunne |
3e persoon (vrouwelijk) |
haar d'r, 'r | hare | ||
3e persoon (onzijdig) |
zijn (ervan) | - |
Bezittelijk voornaamwoord
zijn
- derde persoon enkelvoud, mannelijk of onzijdig
- Hij liet zijn hondje uit.
Vertalingen
1. derde persoon enkelvoud m/o
Zelfstandig naamwoord
zijn o
- het bestaan
- Als ik nu niet "Het Zijn en het Niets" van Jean-Paul Sartre ga lezen, zal het er wel nooit meer van komen.
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord zijn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zijn' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.