jouw

Nederlands

  enkelvoud meervoud
bijvoeglijk zelfstandig bijvoeglijk zelfstandig
1e persoon mijn
m'n
mijneons, onzeonze
2e persoon
(informeel)
jouw
je
jouwejullie
je
-
2e persoon
(formeel)
(regionaal)
uwuweuwuwe
3e persoon
(mannelijk)
zijn
z'n
zijnehunhunne
3e persoon
(vrouwelijk)
haar
d'r, 'r
hare
3e persoon
(onzijdig)
zijn
(ervan)
-
Uitspraak
  • Geluid:  jouw    (hulp, bestand)
  • IPA: /jɑu̯/
Woordafbreking
  • jouw
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bezittelijk voornaamwoord’ voor het eerst aangetroffen in 1290 [1]
  • [2]

Bezittelijk voornaamwoord

jouw [3]

  1. (informeel) van jou
    • Is dat jouw auto? 
Gelijkklinkende woorden
Synoniemen
  • (verbogen) jouwn
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
jouwen

jouw

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jouwen
    • Ik jouw. 
  2. gebiedende wijs van jouwen
    • Jouw! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jouwen
    • Jouw je? 
enkelvoud meervoud
naamwoord jouw jouwen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

jouw m [4]

  1. uitroep (van vreugde)
  2. uitroep (van spot)

Gangbaarheid

  • Het woord jouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.