ben

Nederlands

hoge gevlochten mand, vaak gebruikt voor het bewaren van vis of vruchten
Uitspraak
  • Geluid:  ben    (hulp, bestand)
  • IPA: /bɛn/
Woordafbreking
  • ben
Woordherkomst en -opbouw
v/m mand enkelvoud meervoud
naamwoord ben bennen
verkleinwoord bennetje bennetjes

Zelfstandig naamwoord

ben v/m

  1. hoge gevlochten mand, vaak gebruikt voor het bewaren van vis of vruchten
m zoon enkelvoud meervoud
naamwoord ben baniem
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

ben m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) zoon
Verwante begrippen
Vertalingen
vervoeging van
zijn

Werkwoord

ben

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zijn
    • Ik ben hier! 
  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zijn na inversie
    • Ben je daar? 

Gangbaarheid

  • Het woord ben staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Angelsaksisch

Uitspraak
  • IPA: /beːn/
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Proto-Germanische *bōniz.

Zelfstandig naamwoord

ben v

  1. gebed
  2. verzoek
  3. wonde
Overerving en ontlening

Deens

Uitspraak
  • IPA: /b̥eːˀn/
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse bein.

Zelfstandig naamwoord

ben o

  1. been
  2. bot
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   ben     benet     ben     benene  
genitief   bens     benets     bens     benenes  
Verbuiging

Frans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /bɑ̃/
Woordherkomst en -opbouw

Tussenwerpsel

ben

  1. wel

Zelfstandig naamwoord

ben m

  1. (spreektaal) broek
  1. «J’ai craqué un ben en l’essayant dans le magasin.»
    Ik heb een broek gescheurd toen ik hem paste in de winkel. [1]

Verwijzingen

Manx

Uitspraak
  • IPA: /beᵈn/
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Proto-Keltische *benā.

Zelfstandig naamwoord

ben v

  1. vrouw

Oudiers

Zelfstandig naamwoord

ben v

  1. vrouw
Overerving en ontlening

Turks

  ik  
  nominatief     ben  
  genitief     benim  
  datief     bana  
  accusatief     beni  
  locatief     bende  
  ablatief     benden  

Persoonlijk voornaamwoord

ben

  1. ik

Zweeds

Uitspraak
  • Geluid:  ben    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ben

Zelfstandig naamwoord

ben o

  1. been
  2. bot
Verbuiging
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   ben     benet     ben     benen  
genitief   bens     benets     bens     benens  
Afgeleide begrippen
  • högerben, skenben, vänsterben
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.