son

Engels

enkelvoud meervoud
son sons

Zelfstandig naamwoord

son

  1. (familie) zoon


Frans

Uitspraak
  • Geluid:  son    (hulp, bestand)
  • IPA: /sɔ̃/
Woordafbreking
  • son
  nominatief genitief datief accusatief benadrukt
m il son / sa / ses lui le lui
v elle la elle
Bezittelijke voornaamwoorden in het Frans
bezitter: wat bezeten wordt:
enk mv
m v
enk 1e pers. monmames
2e pers. tontates
3e pers. sonsases
mv1e pers. notrenos
2e pers. votre*vos*
3e pers. leurleurs
* als beleefdheidsvorm zowel meervoud als enkelvoud

Bezittelijk voornaamwoord

son m enk

  1. zijn, haar (bij mannelijke woorden in het enkelvoud)
  1. «Son nom était Sarah.»
    Haar naam was Sarah.

son v enk

  1. zijn, haar (alleen voor een vrouwelijk woord enkelvoud als dat in de uitspraak met een klinker begint)
  1. «Selon son habitude, elle était assise près de la fenêtre.»
    Naar haar gewoonte, zat ze bij het raam.

Zelfstandig naamwoord

son m

  1. geluid
  1. «J'aime le son de la mer.»
    Ik hou van het geluid van de zee.
  2. zemel
  1. «Le son de blé contient de nombreux vitamines et minéraux.»
    De zemel van tarwe bevat talrijke vitaminen en mineralen.


Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /soːn/
Woordafbreking
  • son

Zelfstandig naamwoord

son m

  1. (familie) zoon.
  1. «Han er son til vaktmeisteren.»
    Hij is de zoon van de huisbewaarder.
  2. (sociologie) mannelijk persoon uit dezelfde geboortestreek.
  1. «Det er kalla opp etter byens store son, Henrik Ibsen.»
    Het is vernoemd naar de grote zoon van de stad, Henrik Ibsen.
Verbuiging
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   son     sonen     søner     sønene  
genitief   sons     sonens     søners     sønenes  
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden

[1] Faderen, Sonen og Den Heilage Ande

  • De Vader, de Zoon en de Heilige Geest.

[2] ein son av folket

  • Een zoon des volks.


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
ser

son

  1. derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van ser


Surinaams

Onbepaald voornaamwoord

son

  1. enige


Veluws

Zelfstandig naamwoord

son

  1. zon


Zweeds

Uitspraak
  • Geluid:  son    (hulp, bestand)
  • IPA: /soːn/
Woordafbreking
  • son

Zelfstandig naamwoord

son g

  1. (familie) zoon
Verbuiging
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   son     sonen     söner     sönerna  
genitief   sons     sonens     söners     sönernas  
Afgeleide begrippen
  • adoptivson, sonhustru, sonson, svärson
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.