bod

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bod    (hulp, bestand)
  • IPA: /bɔt/
Woordafbreking
  • bod
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘het bieden’ voor het eerst aangetroffen in 1440 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord bod
verkleinwoord bodje bodjes

Zelfstandig naamwoord

bod o

  1. (handel) een door een koper voorgestelde prijs
    • Zijn bod was veel te laag. 
  1. (handel) de handeling van het bieden
    • Ze deed een bod op de antieke tafel. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • aan bod komen
aan de beurt komen, de kans krijgen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bod staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Drents

Zelfstandig naamwoord

bod

  1. bod


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

bod

  1. bod


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /bɔt/
Woordafbreking
  • bod

Zelfstandig naamwoord

bod monbezield

  1. punt
Verbuiging
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.