been
Nederlands
Woordafbreking
- been
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘onderste lichaamsdeel’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1]
- van Middelnederlands been[2]
1 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | been | benen |
verkleinwoord | beentje | beentjes |
2 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | been | beenderen |
verkleinwoord | beentje | beentjes |
Zelfstandig naamwoord
been o
- ledemaat waarop wordt gestaan en waarmee wordt gelopen
- Een mens heeft twee benen terwijl een hond vier poten heeft.
- bot, zelfstandig onderdeel van een geraamte
- Een volwassen mens heeft ongeveer 200 beenderen.
- (anatomie) stof waaruit benen/botten bestaan
- Been is hard door het kalk wat erin zit.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
|
Vertalingen
1. ledemaat waarop wordt gestaan en waarmee wordt gelopen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
benen |
been
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van benen
- Ik been.
- gebiedende wijs van benen
- Been!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van benen
- Been je?
Gangbaarheid
- Het woord been staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'been' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "been" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- been op website: Etymologiebank.nl
- Bekijk het schilderij van Pieter Brueghel uit 1559. www.literatuurgeschiedenis.nl Geraadpleegd op 2018-12-22
Middelnederlands
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.