been

[1] Been

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  been    (hulp, bestand)
  • IPA: /beːn/
Woordafbreking
  • been
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘onderste lichaamsdeel’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1]
  • van Middelnederlands been[2]
1 enkelvoud meervoud
naamwoord been benen
verkleinwoord beentje beentjes
2 enkelvoud meervoud
naamwoord been beenderen
verkleinwoord beentje beentjes

Zelfstandig naamwoord

been o

  1. ledemaat waarop wordt gestaan en waarmee wordt gelopen
    • Een mens heeft twee benen terwijl een hond vier poten heeft. 
  1. bot, zelfstandig onderdeel van een geraamte
    • Een volwassen mens heeft ongeveer 200 beenderen. 
  1. (anatomie) stof waaruit benen/botten bestaan
    • Been is hard door het kalk wat erin zit. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
benen

been

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van benen
    • Ik been. 
  2. gebiedende wijs van benen
    • Been! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van benen
    • Been je? 

Gangbaarheid

  • Het woord been staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Middelnederlands

Zelfstandig naamwoord

been

  1. been; ledemaat waarop wordt gestaan en waarmee wordt gelopen
  2. bot, been; zelfstandig onderdeel van een geraamte


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

been

  1. (anatomie) been
Schrijfwijzen
  • Been
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.