hare
Nederlands
Uitspraak
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
bijvoeglijk | zelfstandig | bijvoeglijk | zelfstandig | |
1e persoon | mijn m'n | mijne | ons, onze | onze |
2e persoon (informeel) |
jouw je | jouwe | jullie je | - |
2e persoon (formeel) (regionaal) |
uw | uwe | uw | uwe |
3e persoon (mannelijk) |
zijn z'n | zijne | hun | hunne |
3e persoon (vrouwelijk) |
haar d'r, 'r | hare | ||
3e persoon (onzijdig) |
zijn (ervan) | - |
Woordafbreking
- ha·re
Bezittelijk voornaamwoord
hare
- zelfstandige vorm van haar, derde persoon enkelvoud vrouwe
- Hare Majesteit is op televisie geweest.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hare | haren |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
hare v/m
- zelfstandig gebruikt bezittelijk voornaamwoord: een persoon die tot haar behoort
- Deze man is een van de haren.
Gangbaarheid
- Het woord 'hare' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'hare' herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
72 % | van de Vlamingen. |
Engels
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.