sein
Nederlands
Woordafbreking
- sein
Zelfstandig naamwoord
sein o
- een betekenisvolle beweging
- Met zijn hoofd gaf hij het sein door te lopen.
- een aanduiding, een aanwijzing
- Eindelijk krijgt hij het sein om te beginnen.
- (verkeer) een verkeerslicht of verkeersbord voor treinen
- Het driehoekige groene sein gaf een maximumsnelheid voor het baanvlak van 130 kilometer per uur aan.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. een betekenisvolle beweging
3. een verkeerslicht of verkeersbord voor treinen
in te delen vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
seinen |
sein
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van seinen
- Ik sein.
- gebiedende wijs van seinen
- Sein!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van seinen
- Sein je?
Gangbaarheid
- Het woord sein staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'sein' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Duits
Woordafbreking
- sein
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
sein /ˈzaɪ̯n/ |
war /ˈvaːɐ̯/ |
gewesen /gəˈveːzən/ |
volledig |
Werkwoord
sein
- «Er ist 30 Jahre alt.»
- Hij is 30 jaar oud.
- «Er ist 30 Jahre alt.»
- afkomstig zijn uit
- «Sie sind aus der Schweiz.»
- Ze komen uit Zwitserland.
- «Sie sind aus der Schweiz.»
Bezittelijk voornaamwoord
sein
- zijn (nominatief mannelijk, nominatief onzijdig en accusatief onzijdig)
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.