zaak
Nederlands
Woordafbreking
- zaak
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘voorwerp, handeling’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
- In de betekenis van ‘rechtszaak’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 701 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zaak | zaken |
verkleinwoord | zaakje | zaakjes |
Zelfstandig naamwoord
zaak v/m
- een term waarmee een ding of een voorstelling van de geest aangeduid wordt die geen persoon is
- Dit is een vervelende zaak.
- iets dat men te behartigen heeft, een aangelegenheid, affaire
- Wij behartigen uw zaak altijd.
- (handel) een transactie of handel
- Hij doet al jaren zaken met hem.
- een onderneming of bedrijf
- Wij bezitten een zaakje in het dorp.
- (juridisch) een rechtszaak, geding, gerechtszaak, rechtsgeding
- Artsen financieren zaak tegen tabaksindustrie [2]
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
- [1,2] geval
- [3] commercie, koophandel
- [4] etablissement, negotie, nering, winkel
Uitdrukkingen en gezegden
- [5] De zaak komt voor in december 2010.
- Een zaak aanhouden
- Gedane zaken nemen geen keer
iets dat gebeurd is, kan je niet meer terugdraaien
- Geduld is een schone zaak
wie rustig afwacht wordt beloond
- Het hebben van de zaak, is het einde van 't vermaak
Eens je iets hebt, is het verlangen ernaar weg.
- zijn neus in iemands anders zaken steken
je bemoeien met zaken die niet de jouwe zijn
Gangbaarheid
- Het woord zaak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zaak' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Nedersaksisch
Veluws
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.