zaak

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zaak    (hulp, bestand)
  • IPA: /zaːk/
Woordafbreking
  • zaak
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘voorwerp, handeling’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
  • In de betekenis van ‘rechtszaak’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 701 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord zaak zaken
verkleinwoord zaakje zaakjes

Zelfstandig naamwoord

zaak v/m

  1. een term waarmee een ding of een voorstelling van de geest aangeduid wordt die geen persoon is
    • Dit is een vervelende zaak. 
  1. iets dat men te behartigen heeft, een aangelegenheid, affaire
    • Wij behartigen uw zaak altijd. 
  1. (handel) een transactie of handel
    • Hij doet al jaren zaken met hem. 
  1. een onderneming of bedrijf
    • Wij bezitten een zaakje in het dorp. 
  1. (juridisch) een rechtszaak, geding, gerechtszaak, rechtsgeding
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [5] De zaak komt voor in december 2010.
  • Een zaak aanhouden
  • Gedane zaken nemen geen keer
iets dat gebeurd is, kan je niet meer terugdraaien
  • Geduld is een schone zaak
wie rustig afwacht wordt beloond
  • Het hebben van de zaak, is het einde van 't vermaak
Eens je iets hebt, is het verlangen ernaar weg.
  • zijn neus in iemands anders zaken steken
je bemoeien met zaken die niet de jouwe zijn

Gangbaarheid

  • Het woord zaak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

zaak

  1. zaak; iets dat men te behartigen heeft, een aangelegenheid, affaire


Veluws

Zelfstandig naamwoord

zaak

  1. zaak; iets dat men te behartigen heeft, een aangelegenheid, affaire
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.