commercie
Nederlands
Woordafbreking
- com·mer·cie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘handel’ voor het eerst aangetroffen in 1577 [1]
- afgeleid van het Latijnse 'merx' (koopwaar, handel) met het voorvoegsel com- (commercium [handelsverkeer]) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | commercie | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
commercie v [3]
- (handel) de verhandeling van goederen en diensten
- Alsof alleen landelijke voetbalteams van nationaal belang zijn en wielrenners thuishoren rond het afvoerputje van folklore. In de conservatieve wereld van de sport blijft de hiërarchie wat ze honderd jaar geleden ook was. Uiteraard gesteund door commercie.[4]
Afgeleide begrippen
- commercieel, commercieel directeur
Hyponiemen
- paracommercie, e-commercie
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord commercie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'commercie' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "commercie" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- commercie op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Hugo Camps 2 juli 2016.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.