affaire

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·fai·re
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zaak’ voor het eerst aangetroffen in 1300 [1]
  • van Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord affaire affaires
verkleinwoord affairetje affairetjes

Zelfstandig naamwoord

affaire v/m

  1. de zaak, (vervelende) aangelegenheid (niet zelden van onverkwikkelijke aard)
    • Deze affaire werd breed in het nieuws gebracht. 
  1. een geheime liefdes verhouding
    • Hij was een affaire aangegaan met zijn bazin. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord affaire staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Frans

Uitspraak
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  affaire     l'affaire     affaires     les affaires  

Zelfstandig naamwoord

affaire v

  1. affaire, kwestie, zaak
  2. (spreektaal) deal [1]
  3. (spreektaal) liefdesaffaire
  1. «Dis moi, où en sont tes affaires
    Zeg eens, hoe is het met de liefde? [1]
Overerving en ontlening

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.