familiezaak
Nederlands
Woordafbreking
- fa·mi·lie·zaak
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van familie en zaak
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | familiezaak | familiezaken |
verkleinwoord | familiezaakje | familiezaakjes |
Zelfstandig naamwoord
familiezaak v/m [1]
- een kwestie die de familie aangaat
- De Franse minister Laurence Rossignol (van familiezaken, kinderen en vrouwenrechten) dacht in reactie op het boerkinigedoe duidelijk ook aan vroeger tijden: zij noemde de boerkini ‘archaïsch’. Een tikje overdreven, want zo ver weg is de negentiende eeuw nu ook weer niet, maar ze bedoelde wel, bleek uit de context: zo deden wij dat vroeger ook. Maar nu niet meer. „Er schuilt een idee over de samenleving achter, een visie op de plaats van de vrouw”, zei ze. Dat klopt. Maar dat geldt, zou je zeggen, ook voor het dragen van de ‘gewone’ bikini. Het is niet per se een bevrijding om je als vrouw zo bloot te moeten geven aan het strand. Al die meisjes en vrouwen die zich zorgen maken over hun figuur: vrouwen moeten slank zijn, aantrekkelijk, liefst jong - over een visie op de plaats van de vrouw gesproken.[2]
Gangbaarheid
- Het woord familiezaak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'familiezaak' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.