transactie
Nederlands
Woordafbreking
- trans·ac·tie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘overeenkomst’ voor het eerst aangetroffen in 1483 [1]
- afgeleid van het Franse transaction (met het voorvoegsel trans-) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | transactie | transacties transactiën |
verkleinwoord | transactietje | transactietjes |
Zelfstandig naamwoord
transactie v
- (economie) het betalen van een geldbedrag voor het verkrijgen van een product of dienst
Hyponiemen
- aandelentransactie, banktransactie, beurstransactie, drugstransactie, effectentransactie, handelstransactie, internettransactie, termijntransactie
Afgeleide begrippen
- transactiebeheer, transactiekosten, transactielogboek, transactiesysteem, transactieverwerking, transactiewinst
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord transactie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'transactie' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.