sportzaak

Nederlands

etalage van een sportwinkel
Uitspraak
Woordafbreking
  • sport·zaak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sportzaak sportzaken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

sportzaak v/m

  1. een winkel waar men sportbenodigdheden verkoopt
    • ‘Racisme wordt steeds erger’ kopte dagblad De Morgen op de voorpagina. Eén van de incidenten, de Kontichse makakkenrel, begon met een telefonische bestelling van nieuwe voetbalshirts door een team uit ‘Borgerokko’, de bijnaam van de Antwerpse migrantenwijk Borgerhout. ‘Makakken’, schreef de eigenaar van NickSport op de bestelbon. „Als geheugensteuntje”, was later zijn excuus. „Ik schrijf ook wel eens ‘lange’, ‘dikke’ of ‘neger’ op de bon.” Toen de voetballers de shirts kwamen ophalen, zagen ze de bon, ontstaken in woede en stapten naar het Gelijkekansencentrum Unia om een klacht in te dienen wegens racisme. ‘Gesloten wegens omstandigheden’ staat nu op een A-viertje aan de gevel van de sportzaak. Het ijzeren rolluik is naar beneden. „Die gaat voorlopig niet meer open”, zegt de eigenares van de krantenkiosk aan de overkant. „Hij krijgt nu zelfs doodsbedreigingen. Oké, iemand een makak noemen is niet netjes. Maar ’t is wel een woord dat gewoon in de volksmond wordt gebruikt.” [1] 
Synoniemen
  • sportwinkel

Gangbaarheid

  • Het woord sportzaak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. NRC Tijn Sadée 21 oktober 2016
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.