geding

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  geding    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣəˈdɪŋ/
Woordafbreking
  • ge·ding
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘rechtszaak’ voor het eerst aangetroffen in 1237 [1]
  • Afkomstig van het Middelnederlandse gedinge (rechtsgeding)
  • Naamwoord van handeling van dingen met het voorvoegsel ge- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord geding gedingen
verkleinwoord gedingetje gedingetjes

Zelfstandig naamwoord

geding o

  1. een rechtbank bij verschillende Germaanse stammen en koninkrijken
  2. een rechtspraak
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
  • dingen, afdingen, bedingen
  • (verouderd) ding, dingboek, dinghuis, dingvrede, dingdag, dingkamer, dingluiden, dingpand, dingplechtig, dingspel, dingstoel, dingwaarder, dingwaarderschap, dingwaardersgerecht
  • Folketing, Landsting, Althing, Storting, Lagting, Løgting, Fimmelthing, Bodthing
Hyponiemen
  • appelgeding, groepsgeding, hoofdgeding, kortgeding, medegeding, pleitgeding, proefgeding, rechtsgeding, spoedgeding, strafgeding, twistgeding
Afgeleide begrippen
  • gedingstuk, gedingvoering
Uitdrukkingen en gezegden

In het geding zijn

  • In gevaar zijn, op het spel staan.
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord geding staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
91 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.