geval

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  geval    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣə'vɑl/
Woordafbreking
  • ge·val
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘voorval, omstandigheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
  • Naamwoord van handeling van vallen met het voorvoegsel ge- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord geval gevallen
verkleinwoord gevalletje gevalletjes

Zelfstandig naamwoord

geval o

  1. één bepaalde mogelijkheid uit meerdere mogelijke
    • In het ene geval kunnen we er nog wat aan doen, in het andere geval hebben we echt een probleem. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
gevallen

geval

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gevallen
    • Ik geval. 
  2. gebiedende wijs van gevallen
    • Geval! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gevallen
    • Geval je? 

Gangbaarheid

  • Het woord geval staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.