geval
Nederlands
Woordafbreking
- ge·val
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘voorval, omstandigheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
- Naamwoord van handeling van vallen met het voorvoegsel ge- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geval | gevallen |
verkleinwoord | gevalletje | gevalletjes |
Zelfstandig naamwoord
geval o
- één bepaalde mogelijkheid uit meerdere mogelijke
- In het ene geval kunnen we er nog wat aan doen, in het andere geval hebben we echt een probleem.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- gevalsstudie, gevallijk, welgevallig
Werkwoord
vervoeging van |
---|
gevallen |
geval
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gevallen
- Ik geval.
- gebiedende wijs van gevallen
- Geval!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gevallen
- Geval je?
Gangbaarheid
- Het woord geval staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'geval' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.