politiek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • po·li·tiek
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘staatkundig’ voor het eerst aangetroffen in 1548 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord politiek -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

politiek v

  1. datgene dat gerelateerd is aan het besturen van een land, bestuur
    • Ik heb geen vertrouwen meer in de politiek. 
  1. beleid (van een regering)
  2. manier van optreden, handelwijze
  3. de gezamenlijke politici
Antoniemen
  • onpolitiek
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen politiekpolitiekerpolitiekst
verbogen politiekepolitiekerepolitiekste
partitief politiekspolitiekers-

Bijvoeglijk naamwoord

politiek

  1. betreffende de politiek
    • Sinn Fein is de politieke vleugel van de IRA. 
    • De nationalistische ideologie werd in Noord-Afrika na de Eerste Wereldoorlog de belangrijkste intellectuele en politieke stroming. 
    • In Spanje sloot justitie opnieuw vijf Catalaanse politici op. Hun wordt rebellie verweten en ze kunnen dertig jaar gevangenisstraf krijgen. Daarmee zitten nu negen Catalaanse politici in een Spaanse cel die we formeel als politieke gevangenen mogen omschrijven. [3] 
  1. tactisch
Afgeleide begrippen
  • politiek-bureaucratisch, politiek-economisch, politiek-financieel, politiek-ideologisch, politiek-juridisch, politiek-maatschappelijk, politiek-sociale
Verwante begrippen

behendig, parlementair, sluw, staatkundig, geslepen, listig

Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord politiek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.