fruit
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: fruit (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /frœʏ̯t/, /frʌʏ̯t/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /frœːt/
Woordafbreking
- fruit
Zelfstandig naamwoord
fruit o
- Voldoende fruit eten is gezond.
Hyponiemen
- boomfruit, citrusfruit, grapefruit, jackfruit, kasfruit, mostfruit, pitfruit, schoolfruit, sharonfruit, valfruit
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
- vruchtenprodukt
Vertalingen
1. voedsel dat bestaat uit eetbare vruchten
Verwijzingen
Gangbaarheid
- Het woord fruit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'fruit' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Nedersaksisch
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.